EVO – mei 2010

Vooraf nadenken over opslag gevaarlijke stoffen

Certificering zeker stellen

Bedrijven die een magazijn voor gevaarlijke stoffen gaan bouwen of aanpassen, krijgen te maken met een reeks instanties met alle hun eigen normen en eisen. Om het project tot goed einde te brengen en logistieke wensen vervuld te krijgen, blijkt het nuttig vooraf rekening te houden met de producten, logistiek en toekomstwensen.

Bedrijven krijgen bij het bouwen van een magazijn voor gevaarlijke stoffen te maken met een veelheid aan regelgevende, controlerende en technische partijen, alle met hun eigen uitgangspunten en belangen. Dat kan de bouw van zo’n ‘PG5-15-Opslag’ tot een langdurig project maken. En dan nog kan blijken dat gebruik voor de opslag van gevaarlijke stoffen niet wordt toegestaan. Jan te Riele uit Teuge, als ‘technisch architect’ vaak betrokken bij de bouw van magazijnen voor de opslag van gevaarlijke stoffen, merkt in de praktijk tegen hoeveel problemen bedrijven aanlopen. ‘Je neemt bijvoorbeeld na een uitbreiding van het magazijn een nieuw product in opslag en dan blijkt de sprinklerinstallatie te worden afgekeurd omdat dat product een zwaardere vuurbelasting heeft Dan hoeft het nog niet eens te gaan om een gevaarlijke stof, maar om een product dat bij een brand feller brandt dan andere producten.’

Nieuwbouw

Een hoge kuip die kan worden afgesloten met een schuif, vangt het bluswater op.

Te Riele adviseert bedrijven om te proberen de verschillende instanties in een vroeg stadium op één lijn te krijgen. ‘Dat lukt niet als je alleen de architect of installateur van een sprinklerinstallatie het werk laat doen. Dat maakt het proces van certificering meestal moeilijker en dan nog krijg je een systeem dat onvoldoende rekening houdt met de logistiek.’ Het beste is volgens hem van tevoren een goed uitgewerkt voorstel op tafel te leggen met de vraag of alle partijen daarmee kunnen leven. Daarin moet staan om welke producten en pakkingen het gaat, wat de gewenste opslag is, wat de toekomstige wensen van het bedrijf zijn rekening te houden en welke eisen de ondermeming zelf stelt aan de blusinstallatie en -alarmering. Die uitgangspunten bij de aanpak en de afspraken die daarover zijn gemaakt met de diverse instanties, legt Te Riele, indien ingeschakeld, vast in een uitgangspuntendocument (UPD). ‘Dat maakt het voor de inspecteur van de certificerende instantie gemakkelijker de verantwoordelijkheid te nemen. Hij hoeft in feite alleen te vermëren of alles volgens de afspraken is aangelegd. De nieuwbouw kan daardoor snel in gebruik worden genomen’.

Voorbeeld

Te Riele noemt als voorbeeld Avery Dennison, dat in Alphen aan den Rijn een nieuw grondstoffenmagazijn wilde bouwen voor de de productie van kunststof of films. Dat magazijn was nodig geworden door veranderingen in de supply chain van de fabriek, gericht op een zekerder beschikbaarheid van materialen. Bij de bouw van d~ magazijn speelden niet alleen de Nederlandse wetgeving een rol, maar ook de eisen van de Amerikaanse moedermaatschappij en van de Amerikaanse verzekeraar. Het moederbedrijf wilde bijvoorbeeld geen bluswateropvang onder het bedrijf, zoals in Nederland gebruikelijk is. Te Riele paste hier zijn aanpak toe om alle wensen en eisen in een uitgangspuntenplan te bundelen. Uiteindelijk bleek iedereen akkoord te gaan met een opvang binnen de muren van de opslagruimte ze~ en dat leidde bij de benodigde sprinklercapacite~ tot een vloeistofdichte keermuur van 1,75 meter hoog. Om hier toch met interntransportmiddelen te kunnen rijden, werd bij de doorgangen in de ‘kuipwand’ een drievoudige afsluiting van het magazijn geïnstalleerd. Het magazijn is gewoonlijk afgesloten met een dubbele snelloopdeur. Bij een alarm sluit de gebruikelijke branddeur aan de buitenkant van het magazijn. Om elk risico van lekkage uit te sluiten, zakt nu een extra schuif van boven de deur naar beneden.

Ed Coenen